Translate

De slapeloze uit Răşinari

Terwijl ik met kromme rug gebogen zat in het archief van de Provinciale Zeeuwsche Courant, met als doel informatie te vergaren over een zekere historische periode van het stadje Terneuzen, van belang voor een verantwoording in het boek van een lokale auteur, stuitte ik op een artikel in de krant van 21 december 1934. Het artikel in de kunstbijlage - de laatste decennia zeer gewaardeerd vanwege de prettige opmaak en degelijke medewerking van scribenten als Hans Warren en Alfred Kossmann, maar na de restyling van 2001 voorlopig helaas verworden tot een moeilijk te herkennen katern - van de hand van ene Ramses P. Verbrugge, trok mijn aandacht. In de eerste plaats omdat het stuk handelde over een auteur die mij niet bekend was, namelijk E. M. Cioran, en in de tweede plaats omdat bij verder lezen het stuk mij fascineerde. De gerecenseerde auteur fascineerde mij, alsmede Verbrugge's aanpak en ontboezeming dat Cioran's debuut hem de stuipen op het lijf had gejaagd. Verbrugge's mening was overigens geformuleerd in het Zeeuws, met alle oa's en sch's inbegrepen, en niet te doorgronden voor buitenstaanders. Omdat ik geboren ben in Terneuzen - mijn achternaam is een symbool van haar rumoerige internationale havenverleden - heb ik mij in ieder geval enigszins in staat geacht een vrije vertaling te produceren, na het lezen van de bovenstaande Engelse vertaling uit 1992. Hier het resultaat.

De slapeloze uit Răşinari
E. M. Cioran, On the heights of despair

De Roemeense schrijvende filosoof E. M. Cioran, maakt mij bijzonder neerslachtig, maar doet mij daarvan de waarde realiseren. Met nadruk krijgt deze filosoof hier de voornaam 'schrijver' aangereikt. Zeer bekwaam is hij met woorden. Filosofie bij Cioran is van vlees en bloed, en moet daarom ook met het zwaard geschreven worden. Gaandeweg het boek doemde de impressie bij mij op dat zijn persoonlijke ontboezemingen, die meermaals als bijlage terugkeren, naast verstrengeld te zijn in de stukken - ook al erg ongebruikelijk in de filosofie - ertoe dienen om de filosofische wanhoop te bezweren. Maar die wanhoop - de ultieme wanhoop: de dood - is het enige waar we mee uit de voeten kunnen, want de logiek van de Griekse wijsgeren heeft voor Cioran afgedaan. Alleen door de lyriek beleven we de subjectieve chaos die ons universum beheerst.

'I despise the absence of risks, madness, and passion in abstract thinking. How fertile live, passionate thinking is! Lyricism feeds it like blood pumped into the heart!'
En:

'Haven't people learned yet that the time of superficial intellectual games is over, that agony is infinitely more important than syllogism, that a cry of despair is more revealing than the most subtle thought, and that tears always have deeper roots than smiles?'
Cioran's lyrisme van de wanhoop is ironisch, poëtisch, arrogant, paradoxaal en gewelddadig. Hij laat zijn licht schijnen over moderne zaken zoals hij daar noemt: vervreemding, absurditeit, het pijnlijke van het bewustzijn en de ziekte van de rede. Hij doet dat in zesenzestig korte, bondige, heftige hoofdstukken, alle gevuld met stevige aforismen. Nietzscheaans is Cioran in zijn afwijzing van het middelmatige, maar die is niet despotisch, want op lijden staat geen maat - lijden is altijd intern, nooit extern. Cioran gaat uit van zijn eigen lijden, dat een oorsprong heeft: slapeloosheid. Cioran lijdt aan slapeloosheid, en naar het schijnt heeft hij de kunde van het fietsen opgepakt om na uren en uren gefiets te proberen thuis in zijn kleine en schamele appartement in slaap te vallen. Vaak tevergeefs. Zijn fysieke gesteldheid is navenant en wordt de basis van zijn filosofie, zoals we lezen in Facing silence:

'Chronic fatigue predisposes to a love of silence, for in it words lose their meaning and strike the ear with the hollow sonority of mechanical hammers; concepts weaken, expressions lose their force, the word grows barren as the wilderness. The ebb and flow of the outside is like a distant monotonous murmur unable to stir interest or curiosity. Then you think it useless to express an opinion, to take a stand, to make an impression; the noises you have renounced increase the anxiety of your soul. After having struggled madly to solve all problems, after having suffered on the heights of despair, in the supreme hour of revelation, you will find that the only answer, the only reality, is silence.'

Ziekte, de eenzaamheid van de stilte maakt een mens lucide en doet hem de nietsheid ervaren. Hij moet die schrijnende kans met beide handen aangrijpen: 'Only the sick man is delighted by life and praises it so that he won't collapse.' Dit uitgangspunt voert de jonge Roemeense auteur naar verscheidene lyrische uitweidingen, die over de problematiek van de zelfmoordneiging zijn niet ondervertegenwoordigd. Met de zesenzestig hoofdstukken verwierf hij aan een universiteit in een grote stad (welke wordt niet duidelijk in de verantwoording) een plaats in Berlijn, alvorens een eindthese te schrijven over het Bergoniaanse intutionisme. Hij is pas drieëntwintig jaren jong en geboren te Răşinari, een klein, idyllisch Transsylvaans dorpje. Zal hij niet als een kwade zombie laveren tussen de zwartgeschaduwde stadsbussen en centrummuren?


Kerk te Răşinari - Januari 2005











Titels als The premonition of madness, Nothing is important, The world in which nothing is solved, Total dissatisfction, en The return to chaos geven een indruk van de beladen thematiek en haar behandeling; een stuk als Enthousiasm as a form of love geeft de speelsheid in die zwaarte weer. Mooi vind ik bovendien de stukken waarin Cioran zelf lijkt te balanceren, wild maar elegant te koorddansen, tussen het gewicht van zijn thema en de verwoording ervan. In The cult of infinity, een pleidooi voor de eindeloosheid, buigt hij zich over muziek.

'One of the principal elements of infinity is its negation of form. Absolute becoming, infinity destroys anything that is formed, crystallized, or finished. Isn't music the art which best expresses infinity because it dissolves all forms into a charmingly ineffable fluidity? Form always tends to complete what is fragmentary and, by individualizing its contents, to eliminate the perspective of the universal and the infinite; thus it exists only to remove the content of life from chaos and anarchy. Forms are illusory and, beyond their evanescence, true reality reveals itself as an intense pulsation. The penchant for form comes from love of finitude, the seduction of boundaries which will never engender metaphysical revelations. Metaphysics, like music, springs from the experience of infinity. They both grow on heights and cause vertigo. I have always wondered why those who have produced masterpieces in these domains have not all gone mad. Music more than any other art requires so much concentration that one could easily, after creative moments, lose one's mind. All great composers ought to either commit suicide or become insane at the height of their creative powers. Are not all those aspiring to infinity on the road to madness? Normality, abnormality, are notions that no longer mean anything. Let us live in the ecstasy of infinity, let us love that which is boundless, let us destroy forms and institute the only cult without forms: the cult of infinity.'
In de Kansas City Star van 11 november 1934 observeert een journalist, William Allen White, dat Franklin Delano Roosevelt 'has been all but crowned by the people.' Zijn radiopraatjes voor de openhaard nemen de mensen voor hem in, maar de depressie beklijft. In de Abessijnse stad Walwal is het 4 december tot een vuurgevecht gekomen tussen Italiaanse en Abessijnse troepen. Over de zelfmoord op 7 december van een Noorse zeeman in pension City in de Terneuzense Nieuwstraat blijft de commissaris in het ongewisse. Over het onbenullige van geschiedenis schrijft Cioran in History and eternity, ons ademloos achterlatend door een originele visie: geschiedenis is een nutteloos vacuüm?

'By outstripping history one acquires superconciousness, an important ingredient of eternity. It takes you into the realm where contradictions and doubts lose their meaning, where you can forget about life and death. It is the fear of life and death that launches men on their quest for eternity: its only advantage is forgetfulness. But what about the return from eternity?'
Met deze sporadische vraag geraken we tot het enige minuscule Socratische trekje in Cioran. De slapeloze lyriek van deze gewelddadige schrijver en filosoof zal hopelijk nog zoveel mogelijk open wonden open houden.

Aldo Fujimori
Flophouse magazine (Offline)
Maandelijks e-zine over literatuur e.d.
december 2001 jaargang 1 nummer 8

Lettres à Cioran - père Molinié

13.6.44

"Dieu nous délivre des apologètes !" (De Monléon)


Mon Cher Cioran,

Tu m'as dit l'autre jour : toute objection contre la religion tombe le jour où l'on a pu concevoir l'amour de Dieu ; et je t'ai confirmé ce point, posant que toute objection revient à dire : je ne conçois pas l'amour de Dieu.

Ta lettre a suscité en moi des réactions variées et des réflexions nombreuses. Elle traduisait une sympathie tellement sincère que cela me fait de la peine de ne pouvoir abandonner le couvent pour te plaire. Mais qu'y puis-je, si j'ai connu "l'amour de Dieu pour nous" ! "Si tu savais le don de Dieu", disait le Christ à la Samaritaine.. si tu le savais, tu viendrais au couvent avec moi, non pour accentuer ta solitude au sein du monde, mais pour en sortir enfin.

Beaucoup d'idées m'ont assailli en lisant ta lettre, mais si peu sont nécessaires.. Je ne puis que répéter : je fuis le monde pour fuir la solitude, car seul l'amour délivre de la solitude, et seul Dieu nous a aimés. Je ne viens pas chercher l'extase, mais le silence et la paix de Dieu, "qui surpasse tout sentiment".

Tous ces mots me gênent à dire, car je vois que nous ne parlons plus la même langue. Mais c'est un peu voulu, pour que tu voies au moins que nous ne parlons plus la même langue, que tu arrives trop tard, que le geste anarchiste est déjà consommé. Je pourrais discuter ta position, relever des contradictions, des impasses à mon sens.. mais à quoi bon ? On ne discute pas avec un croyant, et je répète que tu es un croyant, que rien ne pourra ébranler tes actes de foi: un croyant à l'envers, mais un croyant. Tu ne crois pas à la vie, mais tu crois à la mort ; tu ne crois pas à l'amour, mais à la haine; au sens du monde, mais à son absurdité. Et tu y crois au sens fort du mot, presque avec fanatisme - ce fanatisme latent et menaçant contre lequel tu te défends par ta prudence de serpent, ton refus des solutions extrêmes, et ton attachement profond à des valeurs que tu renies cependant : la vie, l'esprit (et ses élégances..), etc.

Enfin, excuse-moi de répondre à un portrait par un portrait. Excuse-moi surtout d'entrer au couvent et de tenter quand même l'aventure de l'espérance. Enfin, de grâce, laisse tomber les traités d'apologétique.

Et crois-moi ton ami, autant que la solitude du monde nous permet cette sympathie

A.Molinié

Merci de ton invitation, que mes obligations de fils et de postulant m'obligent à décliner pour le moment.


Juillet - Août 44

Mon Cher Cioran,

La journée que nous avons passée ensemble, j'espère qu'elle t'a laissé bon souvenir.. comme à moi. Malgré tout, je m'en veux un peu de ne pas savoir mieux dire pourquoi je ne peux plus, me semble-t-il, quitter le couvent, et je voudrais m'y essayer dans cette lettre.

J'ai toujours eu soif dans ma vie, soif de quelque chose qui me rende ivre, quelque chose de fort et de violent dont on n'est jamais rassasié, parce qu'il vous envoûte comme un charme et que bientôt l'on ne peut plus se passer de lui : quelque chose qui me tienne et ne me lâche plus ; dont je sois possédé plus que je ne le possède. Une réalité donc, pas un mythe de mon imagination, car un mythe ne nous est pas extérieur, il ne peut nous posséder.

Il me semble que tous les héros de Dostoïevski sont ainsi : il leur faut trouver un vin qui étourdisse et captive leur soif de vie intense, il leur faut dépasser les limites de l'homme, aller jusqu'aux confins, se brûler les ailes à un poison quelconque, pourvu qu'il soit plus fort que l'homme : ange ou démon, qu'importe ! Ils étouffent dans la carcasse que la nature leur a donnée, il leur faut trouver autre chose.

Je note tout de suite qu'en un sens il ne peuvent être dupes d'une illusion dans leur recherche. L'expérience sur ce point ne peut nous tromper: on est dépassé ou on ne l'est pas - on a affaire à quelque chose de plus fort que nous, ou non : ça se sent, ça se sait sans erreur possible. Il faut qu'on puisse augmenter la dose indéfiniment sans jamais épuiser le fond. Il faut que notre soif infinie se sente et se sache dépassée, noyée dans l'alcool dont elle s'enivre, si bien que, à l'inverse de ce que nous constatons habituellement, elle ne puisse jamais se dilater à la mesure du rassasiement offert par l'objet entrevu.

Il est clair que cet objet ne peut être que spirituel. Et c'est lui que cherchent les héros de Dostoïevski: infini dans l'orgueil ou infini dans l'amour. L'orgueil et l'amour sont en effet les deux seuls gouffres où notre soif puisse plonger sans les épuiser. Et le choix est libre, et il faudra bien que tout homme le fasse un jour. Les voluptés sensibles sont mesquines et vite lassantes, si folles soient-elles ou si délicates, à côté de la volupté de l'orgueil et celle de l'amour. Ces deux voluptés-là sont vraiment inépuisables, parce que l'une et l'autre visent Dieu - pour l'anéantir, ou s'anéantir en lui.

J'ai donc choisi, grâce à Dieu, l'amour. Mais comme tu risques de le confondre avec l'amour sensible, et ainsi de n'en pas soupçonner l'intensité objective, qui nous mord et ne nous lâche plus, je dirai plutôt que j'ai découvert le silence... car au fond c'est la même chose.

Le silence est une réalité, ce ne peut être une illusion ; seulement, à l'inverse des nourritures terrestres, ce n'est pas une réalité attirante de loin et vaine de près. Par définition, son appel est trop doux et discret pour qu'on le remarque au milieu des excitations journalières. Pour le désirer, il faut y goûter d'abord ; mais plus on y goûte, plus on en a soif, et plus on en a soif plus on s'en rassasie : car il est clair que nous n'épuiserons jamais tout le silence possible, il est plus vaste que notre désir.

Ainsi désormais je suis captif, il me faudra inlassablement puiser aux fontaines du silence, qui versent au coeur cette eau vive que Jésus promettait à la Samaritaine. Ici je parle de réalités irréfutables, dont l'expérience ne peut être soupçonnée de rêve. Si je parle de Dieu, tu peux penser que je m'illusionne, que ma soi-disant expérience n'est pas valable, et que je projette dans le réel l'objet de mon désir. De même si je parle de l'amour. Mais je ne veux parler que du silence : je t'assure que je ne le désirais pas, du moins consciemment, en entrant au couvent. Aujourd'hui que j'en ai fait l'expérience, une très petite et fragile expérience encore, je ne donnerais pas les ivresses les plus folles de la vie pour lui. Il est vraiment (j'entends le silence de l'amour, le silence de la foi) la perle précieuse pour laquelle il faut vendre tout le reste. Relis tous les passages de l'A.T. qui font l'éloge de la Sagesse (en particulier le début du livre de ce nom) en y substituant le mot silence, et tu comprendras ce que je veux dire. "Je l'ai préféré aux sceptres et aux trônes, et auprès de lui j'ai regardé les richesses comme rien. Je l'ai aimé plus que la santé et la beauté; ses chemins sont des chemins de délices, et tous ses sentiers, des sentiers de paix ; il est un arbre de vie pour ceux qui s'y attachent, et ceux qui le tiennent sont rendus heureux" (Proverbes, III, 17).

Ah ! si tu savais.. Mais pour savoir il faut goûter, et pour goûter il faut se taire. C'est pourquoi j'aimerais tant que tu viennes passer 8 jours ici, simplement pour te taire le plus possible, écouter la voix du silence, faire cette expérience au moins une fois sérieusement. Elle n'a rien à voir d'ailleurs avec l'extase, qui résulte au contraire d'une défaillance nerveuse et physique (même chez les saints), et n'est pas l'essentiel de l'expérience mystique - au contraire, les saints qui parviennent au mariage spirituel n'ont plus d'extases, parce que leur corps est habitué à ce régime (terrifiant pour lui) de la présence consumante de Dieu dans l'âme, qui de soi est pacifiante.

Lorsque tu es devant ta table, ce n'est pas ton tempérament qui fait qu'elle est là, et qu'elle est table : cette réalité est objective, tu peux faire fond sur elle quelle que soit ton âme et ta psychologie. De même pour ce que je te dis là. Le silence n'est pas dépendant du tempérament ou du désir : j'avais horreur du silence dans le siècle, et maintenant encore ma nature y répugne. Il est, et c'est lui qui me tient, et je ne peux plus m'en passer.

Ton fidèle Fr.Molinié O.P.


Déc.44

Tu n'as pas connu ma Mère, mais tu m'es un ami trop profond pour ne pas te tenir au courant de ma souffrance. La mort est une réalité écrasante, absolue: en face d'elle rien ne peut résister, que la foi.

J'ai bien reçu ton petit envoi : mais ton appel silencieux vers une métaphysique du désenchantement lucide et de l'évasion, tombait assez mal.. Devant la mort, on ne peut plus croire aux apparences : il faut choisir entre le néant (non plus relégué en fond de tableau, dans la philosophie, mais au premier plan, en pleine lumière, hallucinant)... et Dieu. Heureusement j'avais déjà choisi - ou plutôt Dieu m'avait choisi.

Comment peut-on oublier la mort ! Chacun en parle comme s'il était immortel : la mort, c'est toujours celle des autres. Je suis effaré de voir les gens avoir pitié de Maman comme les riches ont pitié des pauvres, en se sentant à l'abri. Ah ! les insensés qui, lorsqu'on les presse et les accule, se font gloire de l'être, afin de ne pas voir, à aucun prix ! et moi tout le premier !

Ton ami


Le 5 mars 1945

Mon Cher Cioran,

Inadhésion compréhensive.. C'est bien un peu cela, en effet, quoique pas tout à fait. Je croirais pour ma part que tu comprends le christianisme un peu moins que tu ne le supposes, et que tu y adhères aussi davantage qu'il n'y paraît. Ce besoin d'un objet entre autres.. Si seulement tu ne niais pas a priori la signification du besoin et du désir, même trompé - on ne peut mourir de soif sans avoir soif de quelque chose, et sans que cette eau vive existe quelque part.

Lorsque Saint Thomas se demande quelle est la source du mal, il répond: ce ne peut être que le bien. Toute déficience s'appuie sur une plénitude: ton instinct de démolisseur s'appuie sur ta nature, qui tend à l'être de tout son fond. Ton âme tourne en rond faute d'objet, et elle en souffre, parce qu'elle est elle-même de l'être, et que ton vouloir tend vers l'être malgré lui en quelque sorte. Tout cela, d'ailleurs, tu le sais bien. Le plus fort, même, c'est que tu as refusé de construire, et préféré démolir, par dégoût des constructions médiocres auxquelles tu as cru vouée l'humanité, c'est-à-dire encore par amour de l'être et de la perfection. Ta faiblesse et ton abdication ne sont donc pas dans ton refus, puisque ce refus est encore quelque chose, énergie tendue par essence vers la beauté et l'existence, mais dans l'acceptation de la faillite de l'homme à l'égard de l'idéal qui te presse.

Et que de fait l'homme soit impuissant, d'accord. Mais de l'éprouver suppose l'idée au moins de la grandeur - qui ne saurait venir de l'impuissance comme telle, mais de l'Etre absolument pur dissimulé dans un mystère inaccessible. D'où nous n'avons pas à construire, et je ne construis pas, mais à chercher par la contemplation l'Acte ultime posé hors de nous. Et c'est, malgré toi, ce que tu fais à travers tes destructions poétiques.

Qu'apporte alors le Christ ? Un message tout à fait fou de la part de l'Acte pur, et bien digne de sa transcendance, parce que c'est inexplicable (et le christianisme ne l'explique pas, il souligne même que c'est incompréhensible): Dieu nous aime, l'Acte pur vient à nous, il n'y a plus à le chercher nous-mêmes, mais à le laisser faire, à le laisser engloutir notre âme en Lui.

Et voilà.

Ton fr. M.D.Molinié

P.S : Je ne bouge plus d'ici. Viens quand tu voudras, le jeudi ou le dimanche, de préférence après Pâques (21 avril). Si tu veux, je puis te faire assister à l'office de nuit avant Pâques. Me prévenir.


S.Jacques 16.4.45

"Converte nos, Deus salutaris noster"

Il n'y a rien dans ton malheur que je ne possède dans mon bonheur. Tu définis la vie par un retard savant de s'écouler en Dieu. Mais tu assimiles Dieu au Néant, alors qu'il est la Vie, et que rien de positif ne se trouve dans le monde, ni dans ton malheur même, qui ne se trouve ineffablement en Lui. La vie spirituelle est bien en effet un écoulement indicible de notre âme dans l'Amour infini du Créateur et du Christ Sauveur: on n'est plus soi, on se perd, on se noie en Dieu. Et tu as raison de voir dans "la vie" un refus de cet écoulement : car il suppose une déchirure des barrières par lesquelles nous nous appartenons, nous nous possédons, donc une véritable mort à notre indépendance ("Qui veut sauver sa vie la perdra").

Tu aimes ton malheur dans la mesure où tu préfères perdre ta vie que la donner. Dieu ne t'ôtera jamais le privilège de refuser et de t'enfermer dans ta solitude : mais c'est l'enfer. Le don, au contraire, c'est la mort de notre indépendance, et nous y répugnons tous dans notre nature déchue. Par contre, à peine y avons-nous consenti, c'est la résurrection à une vie nouvelle, le paradis sur terre, "joie, joie, pleurs de joie", comme dit Rimbaud (ou Pascal ?).

Il me semble que cela, tu n'es pas loin de le comprendre, quitte à refuser quand même de te dissoudre dans le sang du Christ, afin de garder l'orgueil de ton malheur. Tout le reste, tu le retrouveras au centuple, mais ton orgueil devra mourir, et tu devras consentir à n'être que ce que tu es: "un homme parmi les hommes" (Dostoïevski), c'est-à-dire rien en face de Dieu.

J'ai eu tort de te conseiller de prier "un peu". La prière exigerait de toi une conversion totale, un retournement, un anéantissement de tout ton être, elle exigerait que tu fondes enfin dans les larmes... Depuis combien de temps n'as tu pas pleuré ? n'y a t-il pas au fond de toi un durcissement inhumain contre les réactions les plus simples et les plus saines de l'homme? Il y a dans les larmes une vérité, par conséquent une libération, qu'aucune théorie ne pourra détruire : les larmes humaines sont bien cette eau qui nous lave du péché originel et nous restitue à l'innocence invincible des petits enfants. Relis, relis dans les Karamazov l'épisode de l'assassin qui se confesse d'abord au starets, puis publiquement...

Peut-être n'es-tu pas loin de comprendre que tu es dans son cas, comme tout homme qui vit loin de Dieu. Tu te raidis contre tout sentiment de justice et d'amour, donc contre le Christ. Tu cherches à demeurer indifférent devant l'injustice, mais heureusement tu n'y parviens pas, et tu ne voudrais même pas, je l'espère, parvenir à l'indifférence affreuse de ceux qui commettent froidement l'injustice. Mais si tu consentais à te convertir, au sens propre, à suivre la pente naturelle et saine de la Vie qui coule en toi, si tu consentais à cette dissolution intime de ton être dans un Autre qui te dépasse, à l'instant même (il me semble que tu ne peux l'ignorer) ce serait, comme pour l'assassin, le paradis sur terre, une joie indicible, surhumaine, "la paix du Christ qui dépasse tout sentiment".

Je sais bien qu'il ne suffit pas de le comprendre pour le faire. Il faut accepter de mourir. Au fond, ce que Jésus te demande, c'est de renoncer à ton malheur, comme d'autres renoncent au bonheur humain, aux joies, aux certitudes, à la liberté, à la vie enfin, pour Le suivre. Et c'est un déchirement, pour tous; mais ce déchirement est libérateur, il rompt les digues qui durcissent notre coeur et l'empêchent de retourner à notre Père des cieux comme les fleuves à la mer dont ils dérivent. Renoncer au malheur, et à la poésie du malheur, ce serait pour toi une agonie véritable et profonde, je le vois bien. Mais pour nous tous une telle agonie est la condition de la vie et de la joie d'aimer, qui dépasse toute euphorie.

Je voudrais que tu viennes à ma profession, et, quand tu me verras en prostration, essaie de comprendre que c'est le geste d'un assassin qui se dénonce et celui que je te demande, car c'est le seul absolument vrai que puisse faire l'homme, le seul qui nous réaccorde avec notre exigence la plus intime, qui est d'aimer (ce que tu ne peux nier, toi qui cherches à fuir ta solitude, et dont le "malheur" même prend sa source dans cette exigence inassouvie).

Mais en voilà assez, et je te dis au 2 juillet, quoique mon âme ne te quitte pas

Ton frère Marie-Dominique Molinié


Le 5 mai 1945

Mon Cher Cioran,

Il y a une chose à laquelle nous ne croyons plus, au XXème siècle, et dont la réalité crève cependant les yeux, c'est l'efficacité du temps : on ne croit qu'à l'instantané, on ne veut pas être patient. A ce point de vue nous partageons, toi et moi, la même erreur, et il m'a fallu des épreuves pénibles au noviciat pour apprendre bon gré mal gré la patience intellectuelle, et accepter de comprendre peu à peu ce que je ne comprenais pas immédiatement. C'est ainsi qu'en 10 mois a pu se former en moi l'ébauche d'une notion juste de la doctrine chrétienne, tant cette doctrine est à la fois riche, profonde et simple.

Je fais donc appel en toi à la même patience, et tu verras d'ailleurs que cette attitude, seule forme vraiment honnête de l'agnosticisme, est déjà grosse de conséquences : elle consiste essentiellement à admettre que tu saisiras peut-être plus tard telle vérité ou telle réalité que tu ne saisis pas aujourd'hui. C'est tout simple, amplement justifié par l'expérience, et l'essence même de la vie intellectuelle : pourtant c'est déjà de l'humilité et de l'espérance...

Cette bonne volonté admise de ta part, je voudrais te livrer peu à peu ce que j'ai acquis peu à peu: la notion d'attitude chrétienne, ou de vie surnaturelle, ou d'humilité (tout cela se tient). J'ai eu tort dans ma dernière lettre de te le présenter comme instantané, et tes objections sont fort justes : mais elles ne portent que sur la présentation, non sur le fond.

La vie surnaturelle est une vie, et comme telle comporte naissance et développement dans le temps. "Le royaume des cieux (= vie surnaturelle) est semblable à un grain de sénevé qu'un homme a pris et semé dans son champ. C'est la plus petite de toutes les semences ; mais lorsqu'il a poussé, il est plus grand que toutes les plantes, et devient un arbre, de sorte que les oiseaux du ciel viennent s'abriter dans ses rameaux... Le royaume des cieux est semblable au levain qu'une femme prend et mêle dans trois mesures de farine, pour faire lever toute la pâte." (Matthieu, ch. VIII). Si la farine était consciente, et du XXème siècle, elle ne voudrait jamais croire qu'elle puisse lever : elle objecterait la "nulle et immense réalité" de sa pâte, destinée à retomber mollement dans une chute éternelle, à tout souiller de son impuissance radicale à se relever.

Le pire est que cette impuissance est réelle : tant que le levain n'a pas tout envahi, il reste dans la pâte une impureté foncière, un principe de chute ; mais cette impureté va s'évanouissant dans une purification constante, et c'est là toute la vie de l'Eglise ici-bas, pauvre pâte humaine, aussi nulle et misérable que tu voudras l'imaginer, et plus encore, mais travaillée par un levain, par une vie qui n'est pas de l'homme, et qui soulève tout, quoique lentement et d'une façon presque toujours cachée : "c'est la plus petite de toues les graines". Mais les saints sont là, réalités irréfragables eux aussi.

Je te propose de faire le Carême avec moi : temps où je meurs un peu plus dans le silence pour vivre un peu plus dans le Christ. Et de lire pour cela deux ouvrages très différents, que tu peux trouver sans doute à Ste Geneviève. Le premier est la Vie de N.S. Jésus-Christ, par Catherine Emmerich: c'est une stigmatisée du XIXème siècle, qui a eu la vision de la vie du Christ jour par jour pendant 3 ans. Ca fait 6 volumes et c'est très extraordinaire : il faut lire l'Avant-propos, qui est assez remarquable. Le second est d'un autre genre : l'Histoire Sainte de Daniel-Rops, auteur que tu connais sans doute. C'est bien écrit et fort intelligent : il n'accorde au christianisme que ce qu'honnêtement on ne peut lui refuser, et trace une histoire profonde du peuple juif.

Et puis tu peux lire aussi Pascal et St Paul. Je sais que tu te mets en dehors de cette économie du salut qui dépasse (et donc connaît) les abîmes les plus insondables du désespoir - soit que vraiment tu te sentes impuissant, soit plutôt qu'obscurément tu ne veuilles pas te mettre en quête d'une beauté plus belle encore que le rêve humain le plus fou. Pourtant c'est d'abord pour toi que le Christ est venu : "Je suis venu sauver ce qui était perdu" - et : "ceux qui ont soif, qu'ils viennent à moi et qu'ils boivent". Et je sais que tu as soif: si tu n'avais pas soif, tu ne serais pas si malheureux.

Et je suis sûr que quelque part dans le monde une petite fille aime et souffre et prie qui méritera ton salut...

Ton fère Marie-Dominique Molinié


2.7.45

Mon Cher Cioran,

Un seul mot, pour te remercier du tien : j'ai beau "avoir raison", mon geste n'est pas humain. Il faut, pour me maintenir ici, une force surnaturelle. Ce n'est pas le froid ou l'obéissance qui sont dures, c'est la foi, et cette foi je ne peux la puiser en moi, mais en Dieu même en qui j'ai foi. Il faut donc prier avant même de croire et d'espérer. Dieu m'a attiré au couvent par des motifs très humains qui n'auraient pas suffi à m'y garder si entre temps je n'avais prié, et reçu la foi.

Nous sommes tous radicalement impuissants à aimer, croire et espérer. Mais nous ne sommes pas impuissants à prier ; et le Christ est venu justement "sauver ce qui était perdu". Le christianisme ne nous offre pas le salut, mais un Sauveur, qui a existé dans le temps, et a promis de secourir éternellement les malheureux qui l'invoqueraient : 2.000 ans de sainteté miraculeuse (si l'on songe à ce qu'est la nature humaine) ont prouvé qu'il ne mentait pas. Moi-même je puis déjà témoigner qu'Il est vivant : sans un appui surhumain que je Lui demande chaque jour, je ne pourrais pas rester 24 heures dans cette vie qui me donne cependant le bonheur, et qui est, nous en sommes convaincus toi et moi, la seule solide.

Pour obtenir cet appui et cette foi, il suffit de les demander, d'être par conséquent un malheureux, incapable, radicalement incapable, d'aimer, de croire et d'espérer, et cependant rongé par on ne sait quel appel vers l'absolu, ce qui était bien notre cas, et demeure encore le tien, je crois : tu fuis l'absolu, mais Lui te poursuit sans relâche, d'où ton malheur. Le seul obstacle sérieux est l'orgueil, qui t'empêchera de faire cette prière : et pourtant l'orgueil est une erreur patente, car il est vrai que nous sommes poussière et vent.

Le Christ disait à St.Paul dans une apparition : "Il t'est dur de regimber sous l'aiguillon" (sous-entendu, "de mon appel"). N'est-ce pas un peu l'histoire de ta vie ? L'impuissance qui fait ton malheur, ce n'est pas l'impuissance de trouver l'absolu, l'espérance et l'amour, c'est celle de les fuir. Bon gré mal gré, tu es "tombé entre les mains du Dieu vivant" (cela ne dépend pas de toi mais de Lui), et ta vie est un effort désespéré pour "te mettre volontairement" hors de Lui, pour te maintenir dans un équilibre relatif où tu étouffes.

L'obstination que tu y mets me fait trembler pour toi, et m'explique l'atmosphère de damnation dans laquelle tu vis. N'auras-tu jamais pitié de cette âme qui a soif en toi de l'absolu que tu lui refuses cruellement ? Tout ceci est très grave. Tu sais, à n'en pas douter, que Dieu rôde autour de toi, tu sais au fond qu'Il existe : rentre en toi-même, et tu verras que ça explique tout. Il y a un mystère dans ta vie : pourquoi le confort et les plaisirs ne te suffisent-ils pas ? Pourquoi ce désespoir latent ? Il n'y a qu'une explication : tu es la proie de Dieu, dont l'amour te poursuit et vient déranger ton confort : c'est fini, tu ne seras plus jamais tranquille.

Et tu le sais bien, c'est pourquoi tu as voulu haïr les saints: tentation perpétuelle chez toi. Relis dans la Genèse le combat de Jacob avec Dieu. Et jette un coup d'oeil sur ta pauvre vie, semblable à la mienne : déchirée, déchiquetée, harcelée, morcelée, sans but, sans signification.. ah ! oui, "c'est une chose terrible que de tomber entre les mains du Dieu vivant". Et tant que tu ne voudras pas abdiquer ton indépendance et tomber aux pieds de Celui qui te poursuit de Son amour, il en sera ainsi, et tu seras ton propre bourreau, le bourreau de ton âme.

Il faut bien que je m'arrête, je voudrais tant te convaincre que ce n'est pas de la littérature ce que je dis, mais la vérité ! Et aussi je voudrais supplier ton orgueil d'abdiquer : un bout de prière tous les soirs, dans l'aveu de ta misère et de ton néant, et ce serait le salut, j'en suis sûr.

En tout cas je prie, moi, pour toi, et Geneviève aussi. Ca paraîtra peut-être ridicule à ton orgueil, mais enfin, c'est la vérité. La dernière illusion à perdre, c'est que nous soyions intelligents : nous sommes tous des imbéciles, puisque nous ne comprenons rien au monde, ni à nous-mêmes.

Si par hasard cette lettre jetait le trouble en toi, demande à me voir en disant qu'il s'agit d'une raison sérieuse et religieuse. Si elle t'irrite ou t'ennuie, pardonne à un ami qui veut le rester en dépit de tout. Si elle t'"intéresse" seulement, détruis-la.

Fidèlement à toi

Fr.M.D. Molinié


1945

Mon Cher Cioran,

Les promesses du Christ sont des paradoxes pour la logique humaine, et il est d'autant plus singulier de les voir fidèlement tenues. Ainsi a-t-il promis le centuple, dès ce monde, en frères, amis, champs et maisons, à ceux qui quitteraient tout pour lui. De fait nous avons ici ce que les plus riches poursuivent en vain toute leur vie : la libération totale des soucis économiques. Quant aux amis, j'admire que notre amitié, dont tu craignais la perte par mon départ, commence peut-être seulement à naître dans toute sa profondeur : la sympathie, voire la solidarité que tu sens avec ma vie, nous unissent davantage que n'auraient jamais pu faire les appareils électriques du Boul'Mich' - et notre échange de lettres espacées plus que tous nos assauts d'ironie philosophique..

Je voulais te dire beaucoup de choses, beaucoup d'arguments, mais à quoi bon ? La Vérité est là, et il n'y en a pas deux: ou le mot Vérité n'a aucun sens (et il est clair qu'il en a un), ou il y a une Vérité, une seule, car c'est dans son essence... mais pour te convaincre il faudrait d'abord te convertir, et non l'inverse.

Je comprends ta préférence pour Ivan Karamazov, je l'ai assez longtemps partagée moi-même.. Ce qui fait sa profondeur et son attrait, c'est cette soif de la Vie si grande que le monde ne peut l'étancher, et qui alors se tourne en dégoût du réel, en révolte et en désespoir : dédoublement par lequel, se jetant sur toutes les joies et possédant l'univers, on ne trouve qu'amertume et on ne possède rien, qu'un peu d'écume qui ne trompe même plus.

Le chrétien retient tout ce qu'il y a de profond là-dedans, et adopte en vérité la même attitude, mais en retournant la vapeur. Ivan trouve les ténèbres au sein de la lumière, la mort au sein de la vie la plus riche, la tristesse au sein de la joie, le néant au sein de la surabondance. Et St.Paul: "Car Dieu qui a dit : Que la lumière brille du sein des ténèbres, c'est lui qui a fait luire sa clarté dans nos coeurs... Mais nous portons ce trésor dans des vases de terre, afin qu'il paraisse que cette souveraine puissance de l'Evangile vient de Dieu et non pas de nous. Nous sommes opprimés de toute manière, mais non écrasés ; dans la détresse, mais non dans le désespoir ; persécutés, mais non délaissés ; abattus, mais non perdus ; portant toujours dans notre corps la mort de Jésus, afin que la vie de Jésus soit aussi manifestée dans notre corps. Car nous qui vivons, nous sommes sans cesse livrés à la mort à cause de Jésus, afin que la vie de Jésus soit aussi manifestée dans notre chair mortelle. Ainsi la mort agit en nous, et la vie en nous.... Traités d'imposteurs, et pourtant véridiques ; d'inconnus, et pourtant bien connus ; regardés comme mourants, et voici que nous vivons ; comme châtiés, et nous ne sommes pas mis à mort ; comme attristés, nous qui sommes toujours joyeux ; comme pauvres, nous qui en enrichissons un grand nombre ; et comme n'ayant rien, nous qui avons tout".

Le Christ te séduit par son échec : à juste titre, car un succès humain, un succès visible, n'est que poussière, et sur ce plan, humain et visible, la Vérité doit échouer. Mais derrière cet échec, et sans l'abolir, il y a un succès, non plus humain mais divin, et visible aux seuls yeux de l'âme, d'un ordre tel qu'il ne peut, comme ce qui est humain, nous décevoir, dont l'Eglise est la preuve et St.Paul l'expression.

Jésus est venu apporter l'Espérance et la Vérité : on le met sur la Croix - mais cette Croix couvre le monde, et en triomphe invisiblement. Le monde a tué Jésus-Christ, donnant ainsi naissance aux saints, qui sont la vie invisible du Christ : il y là une économie grandiose, une réalité écrasante qui, au rebours des constructions humaines, grandit au fur et à mesure qu'on s'en approche et qu'on s'en rassasie. Ce n'est qu'une once de levain, qui bientôt soulève tout. Le christianisme nous offre une réalité qui nous heurte d'abord, justement parce qu'elle est plus belle que nos rêves humains de beauté; de même les saints dépassent de beaucoup l'attrait d'Ivan, mais il faut s'en approcher et se laisser éduquer pour pouvoir goûter cet attrait.

Ce qui nous trompe le plus, c'est qu'ils sont en paix, et comme la paix que donne le monde est en deça de l'inquiétude et du désespoir, nous ne comprenons pas que la leur est au delà, qu'elle va encore plus loin que le désespoir, pour manifester à tout oeil impartial ce que peut un tel levain sur la pâte humaine..

Je ne ferai donc pas difficulté pour avouer mes impuretés, et tout ce qu'il y a eu, tout ce qu'il y a encore, de piètrement humain dans ma soif et dans ma vie : j'en souffre assez. Mais à côté de tout cela, il y a en moi une semence pure, parce qu'elle ne vient pas de moi, quoiqu'elle soit en moi ce qu'il y a de plus profond.

Nous trouvons ici une réponse à ton objection la plus sérieuse. "Si je savais, dis-tu, que Dieu est, et que c'est Lui qui me veut, ou si je pouvais l'aimer sans mon âme (inséparable d'une chute éternelle), alors j'admettrais que dans ta voie il n'y a rien d'illusoire et rien d'humain". Or je l'aime avec mon âme (inséparable d'une chute éternelle), et de ce fait il y a dans "ma" voie beaucoup d'humain, beaucoup de misère ; mais il n'y a d'illusion - ni dans ma vie (puisque je sais que ma misère est un abîme "immense et nul"), ni dans mon espoir : car c'est quand même Dieu qui me veut, et avec son Amour que je L'aime.

Nous sommes ici au mystère le plus profond du christianisme, le mystère du Saint-Esprit, par lequel Dieu se rend plus intime à notre âme que notre âme même. Ainsi c'est Lui seul qui vient vers nous, et pourtant c'est nous et notre impureté qui venons vers Lui, parce que sa grâce nous fait justement venir vers Lui. Si le levain fait lever la pâte, c'est pour s'être assimilé ce qu'il y a de plus intime en elle, son essence même : le reste peut bien alors rester lourd et souillé, la conversion rester mêlée de motifs impurs, le fond invisible est sauvé, et il l'est en un instant, comme te le représentaient mes exhortations.

Ce qui prend du temps, c'est l'envahissement de notre nature ingrate et molle par la vie de Dieu. Le danger de rechute demeure jusqu'à la mort : tout peut toujours, pour un chrétien, être perdu ou sauvé. Mais lentement, par une suite de mutations que prépare, comme chez les plantes, une période d'immobilité apparente, le germe envahit tout : et ce sont les saints, explosion de vie divine au milieu d'un monde damné.

La doctrine que je t'expose ici (encore obscurément) rend seule un compte parfait de tout le réel, misère de l'homme et splendeur des saints. Tu as le sentiment profond que, si tu te convertis, c'est toi qui iras vers Dieu, avec ta misère qui souille tout ce qu'elle touche : et ce sera vrai. Mais, derrière toi-même, plus profondément encore, et invisiblement, ce sera Dieu : c'est le mystère de la prédestination. Je cesserai de discuter avec toi le jour où tu présenteras ton impuissance "radicale" dans ces termes : "Je n'ai pas la grâce". Car cela n'exclura plus la possibilité de l'avoir (et de la demander) un jour : je ne te demande en fin de compte que de limiter l'affirmation de ton impuissance au présent, ce qui est la seule attitude honnête. Mais il faudrait que cela dépasse la portée d'une affirmation verbale, il faudrait que tu ailles à la campagne voir comment une chenille devient papillon - ce qui n'est pas moins extraordinaire que la régénération de l'homme - et te convainques que la vie est une puissance de changement, que le dernier mot n'en est jamais dit... que l'espoir, en un mot, est toujours fondé.

Ton frère Marie-D. Molinié


Le 13 Oct. 46

Mon Cher Cioran,

Voilà bien longtemps que nous ne nous sommes pas revus, et que tu attends ma réponse à ta lettre. J'espère que tu ne dépéris pas trop dans ce monde hostile, et que tu ne souffres pas trop du manque d'objet dont tu te plaignais. Si tu pouvais venir me voir avant l'hiver, ce serait bien, et je saurais mieux m'expliquer peut-être que par lettre.

Evidemment il y a un malentendu radical entre nous, et j'admire qu'après avoir lu tant de saints tu ne puisses encore comprendre - tant cela est inintelligible sans la foi - que je ne suis pas seul dans mon aventure, et le suis si peu que je n'ai pas l'initiative. Tu te fais de moi une image qui conviendrait peut-être à un Aristote, un Platon, ou mieux un Svedenborg ou un Râmakrishnâ. Alors il est facile de m'opposer la transcendance de Dieu, notre impuissance à l'atteindre ou même à l'approcher. Tu me vois semblable à Faust scrutant le mystère de l'Absolu, et voulant lui arracher son secret. Or ce n'est pas ça du tout. Les saints n'ont pas cette attitude. Ils savent trop bien qu'ils ne peuvent rien faire pour s'approcher de Dieu, rien. Alors que font-ils ? Ils se laissent faire. Cela suppose, bien entendu, que l'on croie que Dieu, lui, agit, et opère ce qu'il est impossible à l'homme de tenter seulement. Tu n'as pas la foi, c'est bien.. ou plutôt c'est douloureux. Mais il ne faut pas oublier pour cela que je l'ai. Ai-je de bonnes raisons pour croire, là est le vrai problème de ma vie actuelle, mais c'est aussi sur ce point que j'attends encore une objection sérieuse de ta part.

Un homme est venu dans le monde nous affirmer qu'il était le Fils de Dieu et que Dieu nous aime, et il a donné de tels signes de sa divinité qu'il est tout à fait raisonnable d'y croire. Dès lors, il n'y a plus besoin de s'épuiser en efforts ascétiques ou mystiques pour se rapprocher d'une divinité inaccessible, ou de se livrer à des pratiques ésotériques pour sentir passer le frisson de l'Esprit (encore que ces efforts, pour stériles qu'ils fussent en partie, nous livreraient malgré tout des lueurs suffisantes à éclipser les satisfactions quotidiennes) : il s'agit simplement de se laisser aimer et conduire par le Christ où il Lui plaît. Il y a ici des frères qui voudraient bien s'en aller, des artistes et des dilettantes qui n'ont aucun goût pour le couvent, je t'assure. Eh bien, ils ne peuvent pas partir : Quelqu'un les retient. Ce ne sont pas eux qui cherchent Dieu, c'est Dieu qui les cherche et ne sollicite qu'un pur consentement impossible à refuser.

Ce n'est pas du tout une question de "résolution" ni de "fermeté". Notre psychologie n'est pas celle des gens forts, des héros ou des sages. Elle ressemble plutôt à la tienne en face du silence: Dieu nous fait peur, et nous n'avons pas envie, en surface, de consentir. Cependant ce n'est pas malgré nous que nous consentons, car il y a ce miracle: plus profonde que toutes nos faiblesses et notre peur et notre fatigue de l'Absolu, une certitude invincible demeure en notre âme que cet Absolu nous aime - alors il n'y a rien à craindre à se jeter dans l'Amour qu'il nous offre. Non pas donc une psychologie de conquérants mais d'aimés, ouvrant leur coeur à Celui d'un Etre qui les dépasse infiniment, et qui par conséquent les fera beaucoup souffrir, mais en fin de compte leur fera connaître une Vie dont l'homme ne peut se faire aucune idée, même dans ses extases.

J'en arrive à St Thomas. Mais là encore, comment me faire comprendre ? C'est à désespérer. Crois-tu donc que si je sentais avec certitude qu'une seule de mes intuitions profondes, ou des tiennes, ou de celles de quiconque, dût étouffer dans la tradition thomiste, je consentirais à lui faire confiance ? Je voudrais que tu constates ici, par toi-même (car je vois bien que tu n'y croiras jamais et me croiras toujours entouré d'imbéciles) la liberté intellectuelle extraordinaire, unique, qui y règne. On a le droit de tout dire et de tout penser - sauf des sottises, car elles sont vite par terre.

Mais alors, le thomisme, diras-tu ? Eh bien, le thomisme, on y croit parce qu'on a vu ses grands principes, et qu'on ne peut pas renoncer à ce qu'on a vu. D'ailleurs, le thomisme n'est pas un système : il reste ouvert à toutes les intuitions - pourvu qu'on ne se ferme pas aux siennes. Et si nous combattons les systèmes, c'est justement parce que tout système se ferme, par définition, à telle ou telle intuition majeure, et qu'il oppose une fin de non-recevoir à tout examen honnête du problème. J'attends encore pour ma part qu'on me signale une seule vérité que le thomisme ne puisse accueillir.

Tu me dis qu'on ne peut y voir qu'un chapitre dans l'histoire de la philosophie. Mais qu'entends-tu par histoire de la philosophie ? Si c'est l'histoire de la conquête (jamais finie et pourtant réelle) de la vérité par les hommes, oui, le thomisme est un chapitre de cette histoire - mais un chapitre décisif, dont les principes fondamentaux sont acquis une fois pour toutes comme base des recherches ultérieures que les hommes ont pu faire. Ceux qui ont rejeté ces bases ont erré dans la mesure précise où ils ont fermé les yeux à leur lumière. Seulement, au fond, pour toi, l'histoire de la philosophie est celle des erreurs de l'humanité : tu ne crois pas à la vérité. Mais c'est une position qui t'est personnelle, et ne s'impose pas avec évidence.

Tu voudrais retrouver le sceptique "passionné" que j'étais. Mais je le suis plus que jamais ! Au delà du scepticisme qui nie la vérité, il y a celui qui ne prétend même pas la nier, et ne refuse pas à l'homme le pouvoir d'atteindre une vérité imparfaite, mais réelle. Pèse bien ces deux mots: l'audace du thomisme est de n'en vouloir perdre aucun, ce qui en fait pour moi, sans paradoxe, le comble du scepticisme. Le thomiste est sceptique par éminence. Car le sceptique qui se ferme radicalement à l'idée de vérité prétend au moins (ou alors il se tait) que son attitude est parfaitement adéquate à la condition humaine - prétention que n'aura pas un thomiste, par aucune de ses attitudes, du moins avec une telle dureté.

Reste à savoir si les études que je fais permettront à mon silence d'être "pur". Cette question est insoluble pour qui n'en a pas l'expérience et je ne peux m'en expliquer par écrit. Un seul point : ce silence n'est pas le fruit de notre ascèse et de nos efforts, c'est un don de Celui qui nous appelle de loin ; la contemplation d'une paysanne (Bernadette de Lourdes par ex.), d'une bourgeoise cultivée, d'une noble comme Thérèse d'Avila... et d'un St.Thomas, sont substantiellement identiques, et ne diffèrent que psychologiquement ou par les charismes, c'est-à-dire en surface.

Dieu n'a pas besoin d'être ignorant pour dépasser l'érudition, et c'est lui qui agit dans la contemplation, ce n'est pas nous. Pascal le disait déjà: la vraie philosophie se moque de la philosophie, elle n'altère donc pas la pureté du silence. Nous ne sommes pas des érudits, nous sommes des mendiants de la Révélation, bien dépouillés et bien nus par conséquent, du moins si nous sommes fidèles à notre vocation.

Mais il faudrait que je te voie !...

Ton sceptique passionné qui n'a pas tant changé que tu le crois, et beaucoup plus que tu ne le soupçonnes, en restant ton fidèle ami

A.Molinié


Le 12.1.47

Mon Cher Cioran,

Il faut tout de même t'avouer que sans Geneviève, je ne serais peut-être jamais sorti de mon cloaque. J'avais bien compris que je serais seul, toujours - mais il me restait le "jeu" de voir la volonté d'un de ces êtres falots que sont les femmes devenir soudain, en un instant, par une conversion brutale et une défaite absolue, ma chose sur qui, par l'amour qu'elle me vouait, j'aurais un pouvoir infini. Sans intérêt avant ce don, sans intérêt après lui et bonne à rejeter comme une peau d'orange (je le savais à l'avance), la femme devenait, à ce moment-là, quelque chose de si pathétique et de si déchirant, que pour contempler la chute d'une âme dans une autre (chute qui d'ailleurs me rendrait la même femme odieuse l'instant d'après), cela valait un peu la peine de vivre. Et au fond telle était ma seule raison de vivre : quelques instants de contemplation intense puisés dans l'amour, dans l'art, dans le jeu sous toutes ses formes.

Pourtant, au fond de moi, sommeillait un être qui cherchait encore la vérité, moins (comme dit Proust de Swann à la recherche d'Odette) "parce qu'il espérait encore la trouver que parce qu'il lui était trop dur d'y renoncer". Je sentais obscurément que le prix des ces éclairs fugitifs était de laisser entrevoir quelque chose d'une réalité mystérieuse cachée derrière le train habituel de la vie et le visage quotidien du monde, réalité que mon esprit aventureux était secrètement prêt à poursuivre, elle, dans son objectivité, sitôt qu'une voie sérieuse serait ouverte pour me conduire, non plus à des moments de grâce où l'on sent passer quelque chose - mais à cette chose même. Un être enfin qui souffrait atrocement d'être seul et rêvait encore, comme malgré lui, "d'aimer et d'être aimé", tout en sachant bien qu'il cherchait dans les êtres humains, plus que des êtres humains, ce "quelque chose" entrevu à la lueur des situations à haute tension et des musiques profondes.

Il fallait donc accepter d'être seul, ou renoncer à ce quelque chose qui seul assouvirait ma soif. Officiellement, j'avais choisi d'être seul : ma décision semblait prise, comme la tienne, quoiqu'avec une note différente. Je sentais vraiment, derrière cette boue, un mystère réel (du moins par moments, car je m'attendais assez bien au néant après la mort) - et c'est ce mystère, même inaccessible, même illusoire peut-être, qui me retenait sur terre (et non pas, comme toi, la pure perspective de me ronger moi-même) : je demeurais inexplicablement convaincu que la vie était une splendeur, une extase sans nom. Ce qui me dégoûtait c'était moi, moi et les hommes, mais pas la vie, pas le réel : pas le mystère.

Le monde était à vomir, et moi avec, mais le mystère du monde, ah ! le mystère du monde, quel gouffre ! quel attrait ! Chaque être, chaque homme en particulier, me donnait la nausée, mais le mystère de cet homme ! le mystère de sa nature et de son destin, cela me semblait infiniment beau, infiniment infini.. Comment exprimer cela ? J'aimais l'art comme le filtre qui, éliminant la banalité limitée des choses, n'en retenait que le mystère. Ce mystère était comme une lumière qui baignait toutes choses : les choses étaient viles, mais point cette lumière que je cherchais en elles.

Bien sûr, tout ça, je ne le savais pas clairement comme aujourd'hui : je ne comprenais pas moi-même mes réactions profondes. Mais c'était à peu près ainsi. Ma solitude n'était pas pur isolement, mais solitude-en-face-du-mystère: aussi je la chérissais profondément. Les hommes, le monde, la vie sociale, étaient pour moi des pions dont je jouais pour rester en présence du mystère... pour jouer aussi avec lui, mais d'un jeu sérieux et passionné celui-là.

C'est alors qu'arriva Geneviève : ce fut elle qui détraqua mon système. Voici pourquoi. Elle sentit très vite ce que je voulais d'elle : cette chute après laquelle elle ne m'intéresserait plus. Mais elle était orgueilleuse, à sa manière : elle n'y consentit jamais. Je me serais contenté pourtant d'un aveu, d'un don purement spirituel, après lequel je lui aurais bien volontiers, dans l'exaltation d'un sacrifice commun, accordé sa liberté. Mais cela même elle refusa de me le donner clairement, malgré sa soif d'un don absolu, ou à cause de cette soif. Alors je me mis à souffrir comme un damné, à la lettre : car je compris que son refus venait de ce qu'en réalité je ne l'aimais pas. Que devant un amour vrai elle aurait été vaincue. Je fus alors dévoré par quelque chose de cette soif impuissante d'aimer que l'on doit éprouver en enfer : je puis te dire que c'est abominable. Car l'aimer pour de bon, c'était renoncer à elle, pour sa paix : et c'est cela que je ne parvenais pas à faire.

Cela a duré un an de souffrances réciproques. Jusqu'au jour où j'ai vu que ma vraie soif portait au delà de Geneviève, que ce mystère de l'absolu je ne pouvais plus jouer avec lui : j'étais pris au piège, j'avais besoin de Lui à tout prix, je ne pouvais plus me passer d'aimer pour de vrai : et un tel Amour porte sur Dieu.

Autrement dit : deux choses m'intéressaient depuis toujours, le mystère du monde, et le mystère de l'amour. L'un et l'autre conduisent à Dieu, mais à condition de s'engager avec eux, et je ne le voulais pas : je voulais jouer avec le mystère et avec l'amour ; non pas aimer, mais regarder l'amour, jouer l'amour avec une curiosité passionnée.

Seulement à ce jeu j'ai été pris : Geneviève m'a révélé ce que c'était que de ne pas pouvoir aimer, et du même coup la profondeur terrible de la soif d'aimer qui est au fond de nous - et qui est la soif même de Dieu. Pour que mon jeu réussisse en effet, il fallait que Geneviève m'aimât. Et pour qu'elle m'aime, je compris rapidement qu'il fallait que je l'aime aussi. J'étais tombé sur un être trop lucide et trop simple pour se laisser séduire par autre chose que l'amour vrai. Or cet amour vrai, je compris aussi que j'en étais incapable, et en même temps je compris concrètement, atrocement, que la seule béatitude est d'aimer, que la seule vie est d'aimer, et que le reste, intelligence, génie, poésie, femmes conquises, beauté même, est de la boue si l'amour vrai, l'amour qui se donne, n'y est pas.

Le mystère de l'homme, c'est de se dépasser, et c'est pourquoi ce mystère est si beau alors que l'homme est si moche. Et ce dépassement, c'est l'amour. Comprendre cela, le sentir dans sa chair, et se voir en même temps radicalement incapable d'une seule goutte de pur amour, il faut avoir passé par là pour deviner ce que peut être la damnation. Voir qu'un être vous échappe parce qu'on ne l'aime pas, que cet être est fait pour l'amour, et nous pour l'orgueil impuissant.. non, je ne peux pas dire ce que c'est.

Et pourtant, c'était déjà le salut, car c'était la soif positive d'aimer. Je ne pouvais plus accepter de ne pas aimer, je ne pouvais plus me résigner à l'égoïsme. Je vivais en enfer, mais je préférais mon enfer à mon ironie passée. En cela même j'étais déjà sauvé, car j'étais déjà sorti de l'aboulie consciente. Je voulais, d'un vouloir radicalement impuissant (d'où cet impression d'enfer), mais enfin je voulais (et je fis des efforts positifs pour cela) aimer.

Ces seuls efforts suffirent à m'attacher Geneviève, en proie à sa façon aux mêmes tourments, et nous menâmes une vie extraordinaire, un jeu d'orgueil et d'amour successivement triomphants, jusqu'au jour où nous découvrîmes ensemble le couvent. Prier ensemble était la seule solution : mais ici nous cessâmes d'y voir clair. Un grand vent nous emporta tous les deux, et c'est seulement aujourd'hui que je sais pourquoi il en fut ainsi : Dieu est le seul terme possible d'un amour pur et absolu, parce que seul il en est digne..

Mais assez bavardé aujourd'hui. Tout cela bien mauvais, j'aimerais mieux t'en parler. Viens me voir.. ce ne sera pas beaucoup plus fatigant qu'un dîner en ville, et comme je serais heureux de parler de tout ça avec toi!

Ton fidèle

Molinié

P.S : Je me suis permis de lire ta lettre à un frère d'ici, qui m'a simplement dit : "ce type-là est sauvé".

ASSOCIATION D'ETUDES DE THEOLOGIE THERESIENNELettres à Cioran

Une interview du Molinié parue sur Famille Chrétienne...
Du désespoir à l'adoration

Ce pessimiste convaincu, frère–ami de Cioran, s’interdit aujourd’hui de désespérer, par obéissance au Saint Esprit : « Ce n’est jamais que de manière surnaturelle que j’ai confiance ». Peut-il oublier la prière de sa mère qui se précipita devant une statue de la Vierge alors qu’il était à un pas du suicide ? et s’exclama : « Que je le perde ! Que je le perde ! Mais qu’il soit sauvé ! »

                                                                         Cioran - Amazon France

Le Corrupteur corrompu : Barbarie et méthode de l'écriture de Cioran

Le Corrupteur corrompu :

Barbarie et méthode de l'écriture de Cioran

de Nicolas Cavaillès







Concilier dans la mesure du possible Orient et Occident, faire goûter au lecteur français la véhémence de ses imprécations balkaniques (pour le corrompre ?) - tel a pu être le projet secret de Cioran ; tel est le drame de l'écriture cioranienne, dont une analyse des brouillons construit un récit aventureux. Drame d'un poète, et non d'un philosophe : le présent ouvrage aura voulu le laisser entendre, comme il aura voulu faire apprécier le mot de Francis Ponge selon lequel, plus que dans les livres, "la poésie se trouve dans les brouillons acharnés de ceux qui espèrent... qui militent pour une nouvelle étreinte de la réalité".


INTRODUCTION
Qui a écrit le Précis de Décomposition ?
Le milieu génétique
L’écriture écartelée


LE CORRUPTEUR CORROMPU


Préliminaires

“Le corrupteur” dans le Précis de Décomposition
La question de la corruption
• La corruption par le doute
• Un texte corrompu ?
• La corruption comme barbarie
• La question de la question de la corruption
Les manuscrits du “Corrupteur”


L’époque barbare

A : l’heure du bilan
B : le Corrupteur se livre
• Pour en finir avec le Corrupteur
• La règle du jeu
• Narration et déconstruction


L’ère technique

C : bricolage
• Classer : le fragment et le tout
• Textualisation
• Le Corrupteur n’abdique pas
D : le drame du Corrupteur
• Fragment et inachèvement
• L’art du Mot
• Un dialogue des morts


CONCLUSION

REMERCIEMENTS
BIBLIOGRAPHIE

Broché: 111 pages
Editeur : Manuscrit.com (1 Jan 2005)
Langue : Français
ISBN: 2748162129
Dimensions (en cm): 14 x 1 x 23

Le Corrupteur corrompu - Manuscrit: Livre / PDF
Le Corrupteur corrompu - Amazon France

E. M. Cioran: Cafard



E. M. Cioran: Cafard
Originaltonaufnahmen 1974-1990


E. M. Cioran (1911-1995), der sich selbst nicht als Philosophen, vielmehr am "Rande der Literatur" sah, gilt heute bereits als Klassiker und einer der großen Stilisten unseres Jahrhunderts. Nachdem die Werke Ciorans weitgehend auf deutsch vorliegen, will die Audio-CD Cafard einen anderen Zugang zur Welt dieses Olympioniken des Scheiterns und eingefleischten Skeptikers, einen Weg eröffnen, der direkt über das Ohr geht: um so eine Nähe zu ermöglichen, die von der Transkription, vom geschriebenen Wort her immer ausgeschlossen bleiben muß. Den überwiegend deutschsprachigen Aufnahmen - es handelt sich um unbekanntes, vergessenes oder verloren geglaubtes Material - sind auch einige französische und rumänische Passagen zur Seite gestellt.

Cioran lebte bis zu seinem Tod zurückgezogen in Paris und war, von vereinzelten Interviews abgesehen, nicht zu öffentlichen Äußerungen bereit. Eine den Lesern bislang kaum bekannte Seite seiner Person vermitteln die wenigen existierenden Tondokumente, die auf der CD versammelten Höhepunkte aus insgesamt neun Gesprächen: Bezeugen die Schriften dieses Balkanesen und modernen Bogumilen eine schier uneinholbare Welt- und Menschenferne, so schlägt Cioran im Dialog einen überraschend warmen, heiter gestimmten Ton an. Sind seine Aphorismen Grabschriften und Flüche, so ist seine Rede das lebendige, animative Gegenstück.

Ausgewählt für die hr2 Hörbuch-Bestenliste

E. M. Cioran: Cafard
Originaltonaufnahmen 1974-1990
hrsg. v. Thomas Knoefel und Klaus Sander
mit einem Nachwort von Peter Sloterdijk
Audio-CD, 75 Minuten
Begleitbuch, 96 Seiten
E. M. Cioran im Gespräch mit H.-J. Heinrichs
Peter Sloterdijk: Der selbstlose Revanchist
Materialien zu Person und Werk
mit zahlreichen Fotos und Faksimiles
ISBN 3-932513-00-2
Im Schuber
EUR 34,80



Stimmen der Kritik (Auswahl):

"Man wird, mit diesen Gesprächspassagen im Ohr, den großen Einsamen fortan anders lesen..."
- Fritz Göttler, Süddeutsche Zeitung


"Das Wunderbare an dieser Edition ist, daß man etwas Tieferes erfährt als in einer Biographie: Die Stimme hat ihre eigene Magie."
- Gert Scobel, 3sat Kulturzeit

"Was für eine mutige Edition! Um wieviel besser versteht man diesen Denker, Raisonneur, wenn man ihn reden hört: atemlos, nach Worten suchend, Wörter im Nachdenken wiederholend, sich unterbrechend, lachend, sich vor Ausdrucks- (also doch auch Lebens-) Freude verschluckend..."
- Rolf Michaelis, DIE ZEIT

"Dokumente von großer historischer Bedeutung... Eine äußerst gelungene CD!"
- Stuttgarter Zeitung

"Ein audiophilosophisches Ereignis!"
- Felix Philipp Ingold, NZZ

"Auf den nächtlichen Streifzügen durch Paris erkundete er das Denkbare, Lebbare und Trinkbare. Nicht an der Rampe, sondern in den Kulissen fühlte Cioran sich wohl. Und von dort spricht er hinreißend über Gott und die Welt, über die Huren und das Nichts. Ein Asphaltmystiker..."
- Rüdiger Safranski, DIE WOCHE

"Diese Stimme kann keine Nachahmer haben!"
- Joseph Hanimann, FAZ

"Die Edition liefert unschätzbare Einblicke in die Denkweise dieses Philosophen des ewigen Schiffbruchs: Akustische Notizen eines Lebens aus der Negation, eines Lebens aus der Schlaflosigkeit. Spaziergänge in einem der wundervollsten - und vezweifeltsten - Gedankengärten dieses Jahrhunderts."
- DIE WELT

"Ein gelungenes Produkt - interessant nicht nur für potentielle Selbstmörder!"
- Deutschlandfunk Büchermarkt

"Daß Augenblicke wie diese zu Ton werden können, ist ein Glücksfall für die Geistesgeschichte und für die Geschichte des Scheiterns."
- Jazzthetik

"Seine stammelnde, tastende Art zu formulieren, manchmal von einer militärischen Bestimmtheit, manchmal von einem leisen Kichern unterbrochen, verrät einen doppelbödigen Humor, der sich beim bloßen Lesen seiner Texte nicht erschließt."
- die tageszeitung

"Das gesprochene Wort macht seinen Atem spürbar."
-Berliner Zeitung

"Die Stimme ist wie ein Echolot, das Spannungen und Erschütterungen in der Tiefe der Seele hörbar werden läßt."
- Frankfurter Rundschau

"Unverzichtbar! Es ist wichtig, Ciorans einsame Stimme nicht zu überhören..."
- Die Presse, Wien

"Es ist doch ein großer Unterschied, ob man Cioran liest oder ob man ihn reden hört. Dieses koboldhaft Atemlose, wie von Furien Gehetzte schafft einen wunderbaren Kontrapunkt zu den zerdehnten Inhalten wie Langeweile, Schlaflosigkeit, innerem Verkommen..."
- Ulrich Horstmann

"Wer Ciorans Stimme im Ohr hat, weiß von der einmaligen Verschmelzung seiner Gedankenführung mit dem erlebten Augenblick..."
- Dieter Schlesak, Manuskripte

"A psychic raconteur with a voice that sounds like Beckett's face..."
- The Wire, London

"Der Titel des Hörbuches Cafard verweist auf den tiefen Pessimismus, der den kompromißlosen Denker durchdrang. Doch in den Ausschnitten aus insgesamt neun Gesprächen offenbart sich Cioran nicht nur als sehr analytischer, sondern auch als ein warmherziger und humorvoller Gesprächspartner."
- hr2 Hörbuch-Bestenliste

"Das Geborensein erschien ihm als Unheil, das nicht gekannt zu haben, ihn gleichwohl untröstlich gemacht hätte. Eine Aporie, wie alle seine Bücher, seine Gedanken, seine Werke, die oftmals von bizarrer Kälte sind - aber wer ihn sprechen hört, ist überrascht von seiner tastenden, geschmeidigen, sich überstürzenden Stimme"
- Paul Assall, SWR 2 Forum Buch

"Ciorans sprechendes Denken ist auf einer vorzüglich gemachten CD des Labels supposé zu hören: Originaltonaufnahmen von 1974-1990, die einem die Gedankenbewegungen dieses eigenartigen Mystikers des Scheiterns vor Ohren führen. Dazu ein aufwendig gestaltetes Begleitbuch. Das alles ist nicht bloß eine Fußnote für Fans, sondern führt ins Zentrum der Cioran-Welt."
- WDR 3 Am Abend vorgestellt

"Die CD Cafard gewährt einen umfassenden Einblick in Wesen und Werk des rumänischen Philosophen und Aphoristikers Emil Cioran. Zusammen mit dem 96-seitigen Booklet erschließt sich eine den Lesern bislang kaum bekannte Seite: So lernt man einen Menschen kennen, der zwischen heiterer Verzweiflung und verzweifelter Heiterkeit taumelte, ohne daran gänzlich unterzugehen."
- BUND, Bern

"Doch gerade diese audi- und editorische Kostbarkeit - CD, Booklet und Schuber, alles aufeinander abgestimmt - wird dem Phänomen Cioran gerecht..."
Deutsch-Rumänische Hefte

"Soeben ist aus dem Ozean des Veröffentlichten ein medialer Solitär aufgetaucht: Cafard, eine Literatur-CD... Freuen wir uns über das exzellente Ergebnis!"
- Junge Freiheit

"Wie kraftvoll, leidenschaftlich, manchmal gar heiter er über den Nachteil geboren zu sein sprach, belegt die sehr schön gestaltete 'Cafard-Edition' in ihren Gesprächsmitschnitten aufs beste."
- Badische Neueste Nachrichten

"Wie ein unheimlicher Kobold auf einer alten Märchenschallplatte hebt eine hohe, belegte Stimme an, die bald in einem wunderbaren östlichen Deutsch zu singen beginnt..."
- Referatedienst zur Literaturwissenschaft

"In diesen Aufnahmen kommt ein anderer, ein geselliger, erzählfreudiger Cioran zum 'Vorklang'. Eine warme Stimme ringt um Worte. Der Ernst des 'cafard' - des Katzenjammers - ist verschwunden, um manchmal einer leichten Ironie und Heiterkeit Platz zu machen. Der zivilisatorische Havarist ist doch noch gestrandet... Es bedurfte für diese Produktion verlegerischen Mutes. Jedoch wird der interessierte Hörer/Leser keinen Schiffbruch erleiden, wenn er in dieses sorgfältig dokumentierte Strandgut investiert."
- Badische Zeitung

"Eine mustergültig edierte und mit Begleittexten und Fotos ausgestattete CD!"
- Zürichsee-Zeitungen

"Die schön ausgestattete CD sammelt Plaudereien und Interviews eines der originellsten Denkers des 20. Jahrhunderts!"
- Playboy online

"Längst verloren geglaubte, in Vergessenheit geratene oder äußerst mühselig auffindbare Tondokumente wurden geborgen und in liebevoller Detailarbeit zusammengestellt... Hereinspaziert in den Zirkus absurder Akrobatik und in der ersten Reihe Platz nehmen!"
- Hörwelt

"Philosophie muß nicht schwierig sein: Der berühmte Philosoph E. M. Cioran rührt mit seinen Überlegungen an die wichtigsten Fragen eines jeden Menschen, und das in einer unmittelbar verständlichen Sprache."
- lesen & Leute

"Eine interessante, intensive Collage, die Cioran beim Verfertigen seiner Gedanken präsentiert."
- Literaturkritik

"Cioran steht in deutscher Sprache Rede und Antwort, und der Hörer kann ihm vorzüglich beim Denken folgen."
- Badisches Tageblatt

"Eine außergewöhnliche Neuerscheinung: die grafisch vorzüglich gestaltete Audio-CD mit Begleitbuch zu E. M. Cioran... Das überaus scharfsinnige Nachwort des Philosophen Peter Sloterdijk über den berühmt-berüchtigten transsilvanischen Denker verdient grösste Beachtung..."
- Vatra, Rumänien

"Die auf der CD versammelten Auszüge halten den Hörer in Bann und fügen sich zusammen wie die Geschichten aus "1001 Nacht"."
- adz, Bukarest

"Sein Werk hat eine große Gemeinde. Sie wird sich an Ciorans Stimme
berauschen."
- Zeitung zum Sonntag

"Die editorische Leistung, mit der hier einmalige Lebensdokumente eines
bedeutenden Geistes zusammengetragen und für die Nachwelt gerettet wurden, ist nicht hoch genug zu veranschlagen."
- Süddeutsche Vierteljahres-Blätter

"Ein besonderer Leckerbissen für alle Cioran-Anhänger!"
- Criticon

"Das gesprochene Wort des nervösen, nachtschattigen Philosophen aus Paris... "Cafard" kommt sehr ästhetisch daher, wunderbar, in einem dunklen Blau."
- Eberhard Sens, Radio-Kultur SFB

"Es ist sehr schön, diesem alten, klugen Mann zuzuhören...."
- Detlef Kuhlbrodt, taz

"Eine CD, die mich beglückt, da ich gewahre: Ja! Cioran spricht, wie ich ihn beim Lesen hörte! Ciorans Muttersprache ist das Rumänische, geschrieben hat er seit 1949 französisch; hier nun spricht er meist Deutsch, gutes, überlegtes Deutsch. Seine aufrichtigen Auskünfte laufen geschwind, manchmal gehetzt; dann, Begriffe suchend, stockt der Redefluß; eruptiv findet er fort, bisweilen lacht er beschwingt über die eigenen trostlosen Worte..."
- Thomas Kapielski, Frankfurter Rundschau




Supposé - Köln

„Der Ton enthält das Wesen“. E. M. Cioran bei supposé
Daniel Krause

On the Heights of Despair

Emile Cioran and the Culture of Death

Historical pessimism and the sense of the tragic are recurrent motives in European literature. From Heraclitus to Heidegger, from Sophocles to Schopenhauer, the exponents of the tragic view of life point out that the shortness of human existence can only be overcome by the heroic intensity of living. The philosophy of the tragic is incompatible with the Christian dogma of salvation or the optimism of some modern ideologies. Many modern political theologies and ideologies set out from the assumption that "the radiant future" is always somewhere around the corner, and that existential fear can best be subdued by the acceptance of a linear and progressive concept of history. It is interesting to observe that individuals and masses in our post-modernity increasingly avoid allusions to death and dying. Processions and wakes, which not long ago honored the postmortem communion between the dead and the living, are rapidly falling into oblivion. In a cold and super-rational society of today, someone's death causes embarrassment, as if death should have never occurred, and as if death could be postponed by a deliberate "pursuit of happiness." The belief that death can be outwitted through the search for the elixir of eternal youth and the "ideology of good looks", is widespread in modern TV-oriented society. This belief has become a formula for social and political conduct.

The French-Rumanian essayist, Emile Cioran, suggests that the awareness of existential futility represents the sole weapon against theological and ideological deliriums that have been rocking Europe for centuries. Born in Rumania in 1911, Cioran very early came to terms with the old European proverb that geography means destiny. From his native region which was once roamed by Scythian and Sarmatian hordes, and in which more recently, secular vampires and political Draculas are taking turns, he inherited a typically "balkanesque" talent for survival. Scores of ancient Greeks shunned this area of Europe, and when political circumstances forced them to flee, they preferred to search for a new homeland in Sicily or Italy--or today, like Cioran, in France. "Our epoch, writes Cioran, "will be marked by the romanticism of stateless persons. Already the picture of the universe is in the making in which nobody will have civic rights."[1] Similar to his exiled compatriots Eugene Ionesco, Stephen Lupasco, Mircea Eliade, and many others, Cioran came to realize very early that the sense of existential futility can best by cured by the belief in a cyclical concept of history, which excludes any notion of the arrival of a new messiah or the continuation of techno-economic progress.

Cioran's political, esthetic and existential attitude towards being and time is an effort to restore the pre-Socratic thought, which Christianity, and then the heritage of rationalism and positivism, pushed into the periphery of philosophical speculation. In his essays and aphorisms, Cioran attempts to cast the foundation of a philosophy of life that, paradoxically, consists of total refutation of all living. In an age of accelerated history it appears to him senseless to speculate about human betterment or the "end of history." "Future," writes Cioran, "go and see it for yourselves if you really wish to. I prefer to cling to the unbelievable present and the unbelievable past. I leave to you the opportunity to face the very Unbelievable."[2] Before man ventures into daydreams about his futuristic society, he should first immerse himself in the nothingness of his being, and finally restore life to what it is all about: a working hypothesis. On one of his lithographs, the 16th century French painter, J. Valverde, sketched a man who had skinned himself off his own anatomic skin. This awesome man, holding a knife in one hand and his freshly peeled off skin in the other, resembles Cioran, who now teaches his readers how best to shed their hide of political illusions. Man feels fear only on his skin, not on his skeleton. How would it be for a change, asks Cioran, if man could have thought of something unrelated to being? Has not everything that transpires caused stubborn headaches? "And I think about all those whom I have known," writes Cioran, "all those who are no longer alive, long since wallowing in their coffins, for ever exempt of their flesh--and fear."[3]
The interesting feature about Cioran is his attempt to fight existential nihilism by means of nihilism. Unlike many of his contemporaries, Cioran is averse to the voguish pessimism of modern intellectuals who bemoan lost paradises, and who continue pontificating about endless economic progress. Unquestionably, the literary discourse of modernity has contributed to this mood of false pessimism, although such pessimism seems to be more induced by frustrated economic appetites, and less by what Cioran calls, "metaphysical alienation." Contrary to J.P. Sartre's existentialism that focuses on the rupture between being and non-being, Cioran regrets the split between the language and reality, and therefore the difficulty to fully convey the vision of existential nothingness. In a kind of alienation popularized by modern writers, Cioran detects the fashionable offshoot of "Parisianism" that elegantly masks a warmed-up version of a thwarted belief in progress. Such a critical attitude towards his contemporaries is maybe the reason why Cioran has never had eulogies heaped upon him, and why his enemies like to dub him "reactionary." To label Cioran a philopsher of nihilism may be more appropriate in view of the fact that Cioran is a stubborn blasphemer who never tires from calling Christ, St. Paul, and all Christian clergymen, as well as their secular Freudo-Marxian successors outright liars and masters of illusion. To reduce Cioran to some preconceived intellectual and ideological category cannot do justice to his complex temperament, nor can it objectively reflect his complicated political philosophy. Each society, be it democratic or despotic, as a rule, tries to silence those who incarnate the denial of its sacrosanct political theology. For Cioran all systems must be rejected for the simple reason that they all glorify man as an ultimate creature. Only in the praise of non-being, and in the thorough denial of life, argues Ciroan, man's existence becomes bearable. The great advantage of Cioran is, as he says, is that "I live only because it is in my power to die whenever I want; without the idea of suicide I would have killed myself long time ago."[4] These words testify to Cioran's alienation from the philosophy of Sisyphus, as well as his disapproval of the moral pathos of the dung-infested Job. Hardly any biblical or modern democratic character would be willing to contemplate in a similar manner the possibility of breaking away from the cycle of time. As Cioran says, the paramount sense of beatitude is achievable only when man realizes that he can at any time terminate his life; only at that moment will this mean a new "temptation to exist." In other words, it could be said that Cioran draws his life force from the constant flow of the images of salutary death, thereby rendering irrelevant all attempts of any ethical or political commitment. Man should, for a change, argues Cioran, attempt to function as some form of saprophytic bacteria; or better yet as some amoebae from Paleozoic era. Such primeval forms of existence can endure the terror of being and time more easily. In a protoplasm, or lower species, there is more beauty then in all philosophies of life. And to reiterate this point, Cioran adds: "Oh, how I would like to be a plant, even if I would have to attend to someone's excrement!"[5]
Perhaps Cioran could be depicted as a trouble maker, or as the French call it a "trouble fete", whose suicidal aphorisms offend bourgeois society, but whose words also shock modern socialist day-dreamers. In view of his acceptance of the idea of death, as well as his rejection of all political doctrines, it is no wonder that Cioran no longer feels bound to egoistical love of life. Hence, there is no reason for him to ponder over the strategy of living; one should rather start thinking about the methodology of dying, or better yet how never to be born. "Mankind has regressed so much," writes Cioran, and "nothing proves it better than the impossibility to encounter a single nation or a tribe in which a birth of a child causes mourning and lamentation."[6] Where are those sacred times, inquires Cioran, when Balkan Bogumils and France's Cathares saw in child's birth a divine punishment? Today's generations, instead of rejoicing when their loved ones are about to die, are stunned with horror and disbelief at the vision of death. Instead of wailing and grieving when their offsprings are about to be born, they organize mass festivities:

If attachment is an evil, the cause of this evil must be sought in the scandal of birth--because to be born means to be attached. The purpose of someone's detachment should be the effacement of all traces of this scandal--the ominous and the least tolerable of all scandals.[7]
Cioran's philosophy bears a strong imprint of Friedrich Nietzsche and Indian Upanishads. Although his inveterate pessimism often recalls Nietzsche's "Weltschmerz," his classical language and rigid syntax rarely tolerates romantic or lyrical narrative, nor the sentimental outbursts that one often finds in Nietzsche's prose. Instead of resorting to thundering gloom, Cioran's paradoxical humor expresses something which in the first place should have never been verbally construed. The weakness of Cioran prose lies probably in his lack of thematic organization. At time his aphorisms read as broken-off scores of a well-designed musical master piece, and sometimes his language is so hermetic that the reader is left to grope for meaning.

When one reads Cioran's prose the reader is confronted by an author who imposes a climate of cold apocalypse that thoroughly contradicts the heritage of progress. Real joy lies in non-being, says Cioran, that is, in the conviction that each willful act of creation perpetuates cosmic chaos. There is no purpose in endless deliberations about higher meaning of life. The entire history, be it the recorded history or mythical history, is replete with the cacophony of theological and ideological tautologies. Everything is "éternel retour," a historical carousel, with those who are today on top, ending tomorrow at the bottom.

I cannot excuse myself for being born. It is as if, when insinuating myself in this world, I profaned some mystery, betrayed some very important engagement, made a mistake of indescribable gravity.[8]
This does not mean that Cioran is completely insulated from physical and mental torments. Aware of the possible cosmic disaster, and neurotically persuaded that some other predator may at any time deprive him of his well-planned privilege to die, he relentlessly evokes the set of death bed pictures. Is this not a truly aristocratic method to alleviate the impossibility of being?:

In order to vanquish dread or tenacious anxiety, there is nothing better than to imagine one's own funeral: efficient method, accessible to all. In order to avoid resorting to it during the day, the best is to indulge in its virtues right after getting up. Or perhaps make use of it on special occasions, similar to Pope Innocent IX who ordered the picture of himself painted on his death-bed. He would cast a glance at his picture every time he had to reach an important decision... [9]
At first, one may be tempted to say that Cioran is fond of wallowing in his neuroses and morbid ideas, as if they could be used to inspire his literary creativity. So exhilarating does he find his distaste for life that he suggests that, "he who succeeds in acquiring them has a future which makes everything prosper; success as well as defeat."[10] Such frank description of his emotional spasms makes him confess that success for him is as difficult to bear as much as a failure. One and the other cause him headache.

The feeling of sublime futility with regard to everything that life entails goes hand in hand with Cioran's pessimistic attitude towards the rise and fall of states and empires. His vision of the circulation of historical time recalls Vico's corsi e ricorsi, and his cynicism about human nature draws on Spengler's "biology" of history. Everything is a merry-go-round, and each system is doomed to perish the moment it makes its entrance onto the historical scene. One can detect in Cioran's gloomy prophecies the forebodings of the Roman stoic and emperor Marcus Aurelius, who heard in the distance of the Noricum the gallop of the barbarian horses, and who discerned through the haze of Panonia the pending ruin of the Roman empire. Although today the actors are different, the setting remains similar; millions of new barbarians have begun to pound at the gates of Europe, and will soon take possession of what lies inside:

Regardless of what the world will look like in the future, Westerners will assume the role of the Graeculi of the Roman empire. Needed and despised by new conquerors, they will not have anything to offer except the jugglery of their intelligence, or the glitter of their past. [11]
Now is the time for the opulent Europe to pack up and leave, and cede the historical scene to other more virile peoples. Civilization becomes decadent when it takes freedom for granted; its disaster is imminent when it becomes too tolerant of every uncouth outsider. Yet, despite the fact that political tornados are lurking on the horizon, Cioran, like Marcus Aurelius, is determined to die with style. His sense of the tragic has taught him the strategy of ars moriendi, making him well prepared for all surprises, irrespective of their magnitude. Victors and victims, heroes and henchmen, do they not all take turns in this carnival of history, bemoaning and bewailing their fate while at the bottom, while taking revenge when on top? Two thousand years of Greco-Christian history is a mere trifle in comparison to eternity. One caricatural civilization is now taking shape, writes Cioran, in which those who are creating it are helping those wishing to destroy it. History has no meaning, and therefore, attempting to render it meaningful, or expecting from it a final burst of theophany, is a self-defeating chimera. For Cioran, there is more truth in occult sciences than in all philosophies that attempt to give meaning to life. Man will finally become free when he takes off the straitjacket of finalism and determinism, and when he realizes that life is an accidental mistake that sprang up from one bewildering astral circumstance. Proof? A little twist of the head clearly shows that "history, in fact, boils down to the classification of the police: "After all, does not the historian deal with the image which people have about the policeman throughout epochs ?"[12] To succeed in mobilizing masses in the name of some obscure ideas, to enable them to sniff blood, is a certain avenue to political success. Had not the same masses which carried on their shouldered the French revolution in the name of equality and fraternity, several years later also brought on their shoulders an emperor with new clothes--an emperor on whose behalf they ran barefoot from Paris to Moscow, from Jena to Dubrovnik? For Cioran, when a society runs out of political utopia there is no more hope, and consequently there cannot be any more life. Without utopia, writes Cioran, people would be forced to commit suicide; thanks to utopia they commit homicides.

Today there are no more utopias in stock. Mass democracy has taken their place. Without democracy life makes little sense; yet democracy has no life of its own. After all, argues Cioran, had it not been for a young lunatic from the Galilee, the world would be today a very boring place. Alas, how many such lunatics are hatching today their self-styled theological and ideological derivatives! "Society is badly organized, writes Cioran, "it does nothing against lunatics who die so young."[13] Probably all prophets and political soothsayers should immediately be put to death, "because when the mob accepts a myth--get ready for massacres or better yet for a new religion."[14]
Unmistakable as Cioran's resentments against utopia may appear, he is far from deriding its creative importance. Nothing could be more loathsome to him than the vague cliche of modernity that associates the quest for happiness with a peaceful pleasure-seeking society. Demystified, disenchanted, castrated, and unable to weather the upcoming storm, modern society is doomed to spiritual exhaustion and slow death. It is incapable of believing in anything except in the purported humanity of its future blood-suckers. If a society truly wishes to preserve its biological well-being, argues Cioran, its paramount task is to harness and nurture its "substantial calamity;" it must keep a tally of its own capacity for destruction. After all, have not his native Balkans, in which secular vampires are today again dancing to the tune of butchery, also generated a pool of sturdy specimen ready for tomorrow's cataclysms? In this area of Europe, which is endlessly marred by political tremors and real earthquakes, a new history is today in the making--a history which will probably reward its populace for the past suffering.

Whatever their past was, and irrespective of their civilization, these countries possess a biological stock which one cannot find in the West. Maltreated, disinherited, precipitated in the anonymous martyrdom, torn apart between wretchedness and sedition, they will perhaps know in the future a reward for so many ordeals, so much humiliation and for so much cowardice.[15]
Is this not the best portrayal of that anonymous "eastern" Europe which according to Cioran is ready today to speed up the world history? The death of communism in Eastern Europe might probably inaugurate the return of history for all of Europe. Conversely, the "better half" of Europe, the one that wallows in air-conditioned and aseptic salons, that Europe is depleted of robust ideas. It is incapable of hating and suffering, and therefore of leading. For Cioran, society becomes consolidated in danger and it atrophies in peace: "In those places where peace, hygiene and leisure ravage, psychoses also multiply... I come from a country which, while never learning to know the meaning of happiness, has also never produced a single psychoanalyst."[16] The raw manners of new east European cannibals, not "peace and love" will determine the course of tomorrow's history. Those who have passed through hell are more likely to outlive those who have only known the cozy climate of a secular paradise.

These words of Cioran are aimed at the decadent France la Doulce in which afternoon chats about someone's obesity or sexual impotence have become major preoccupations on the hit-parade of daily concerns. Unable to put up resistance against tomorrow's conquerors, this western Europe, according to Cioran, deserves to be punished in the same manner as the noblesse of the ancien régime which, on the eve of the French Revolution, laughed at its own image, while praising the image of the bon sauvage. How many among those good-natured French aristocrats were aware that the same bon sauvage was about to roll their heads down the streets of Paris? "In the future, writes Cioran, "if mankind is to start all over again, it will be with the outcasts, with the mongols from all parts, with the dregs of the continents.."[17] Europe is hiding in its own imbecility in front of an approaching catastrophe. Europe? "The rots that smell nice, a perfumed corpse." [18]
Despite gathering storms Cioran is comforted by the notion that he at least is the last heir to the vanishing "end of history." Tomorrow, when the real apocalypse begins, and as the dangers of titanic proportions take final shape on the horizon, then, even the word "regret" will disappear from our vocabulary. "My vision of the future," continues Cioran is so clear, "that if I had children I would strangle them immediately."[19]After a good reading of Cioran's opus one must conclude that Cioran is essentially a satirist who ridicules the stupid existential shiver of modern masses. One may be tempted to argue that Cioran offers aan elegant vade-mecum for suicide designed for those, who like him, have thoroughly delegitimized the value of life. But as Cioran says, suicide is committed by those who are no longer capable of acting out optimism, e.g. those whose thread of joy and happiness breaks into pieces. Those like him, the cautious pessimists, "given that they have no reason to live, why would they have a reason to die?" [20] The striking ambivalence of Cioran's literary work consists of the apocalyptic forebodings on the one hand, and enthusiastic evocations of horrors on the other. He believes that violence and destruction are the main ingredients of history, because the world without violence is bound to collapse. Yet, one wonders why is Cioran so opposed to the world of peace if, according to his logic, this peaceful world could help accelerate his own much craved demise, and thus facilitate his immersion into nothingness? Of course, Cioran never moralizes about the necessity of violence; rather, in accordance with the canons of his beloved reactionary predecessors Josephe de Maistre and Nicolo Machiavelli, he asserts that "authority, not verity, makes the law," and that consequently, the credibility of a political lie will also determine the magnitude of political justice. Granted that this is correct, how does he explain the fact that authority, at least the way he sees it, only perpetuates this odious being from which he so dearly wishes to absolve himself? This mystery will never be known other than to him. Cioran admits however, that despite his abhorrence of violence, every man, including himself is an integral part of it, and that every man has at least once in his life contemplated how to roast somebody alive, or how to chop off someone's head:

Convinced that troubles in our society come from old people, I conceived the plan of liquidating all citizens past their forties--the beginning of sclerosis and mummification. I came to believe that this was the turning point when each human becomes an insult to his nation and a burden to his community... Those who listened to this did not appreciate this discourse and they considered me a cannibal... Must this intent of mine be condemned? It only expresses something which each man, who is attached to his country desires in the bottom of his heart: liquidation of one half of his compatriots.[21]
Cioran's literary elitism is unparalleled in modern literature, and for that reason he often appears as a nuisance for modern and sentimental ears poised for the lullaby words of eternal earthly or spiritual bliss. Cioran's hatred of the present and the future, his disrespect for life, will certainly continue to antagonize the apostles of modernity who never tire of chanting vague promises about the "better here-and-now." His paradoxical humor is so devastating that one cannot take it at face value, especially when Cioran describes his own self.

His formalism in language, his impeccable choice of words, despite some similarities with modern authors of the same elitist caliber, make him sometimes difficult to follow. One wonders whether Cioran's arsenal of words such as "abulia," "schizophrenia," "apathy," etc., truly depict a nevrosé which he claims to be.

If one could reduce the portrayal of Cioran to one short paragraph, then one must depict him as an author who sees in the modern veneration of the intellect a blueprint for spiritual gulags and the uglification of the world. Indeed, for Cioran, man's task is to wash himself in the school of existential futility, for futility is not hopelessness; futility is a reward for those wishing to rid themselves of the epidemic of life and the virus of hope. Probably, this picture best befits the man who describes himself as a fanatic without any convictions--a stranded accident in the cosmos who casts nostalgic looks towards his quick disappearance.

To be free is to rid oneself forever from the notion of reward; to expect nothing from people or gods; to renounce not only this world and all worlds, but salvation itself; to break up even the idea of this chain among chains. (Le mauvais demiurge, p. 88.)

Tomislav Sunic
Official Tom Sunic site








1. Emile Cioran, Syllogismes de l'amertume (Paris: Gallimard, 1952), p. 72 (my translation)
2. De l'inconvénient d'etre né (Paris: Gallimard, 1973), p. 161-162. (my translation) (The Trouble with Being Born, translated by Richard Howard: Seaver Bks., 1981)
3. Cioran, Le mauvais démiurge ( Paris: Gallimard, 1969), p. 63. (my translation)
4. Syllogismes de l'amertume, p. 87. (my trans.)
5. Ibid., p. 176.
6. De l'inconvénient d'etre né, p. 11. (my trans.)
7. Ibid., p. 29.
8. Ibid., p. 23.
9. Ibid., p. 141.
10. Syllogismes de l'amertume, p. 61. (my trans.)
11. La tentation d'exister, (Paris: Gallimard, 1956), p. 37-38. (my trans.) (The temptation to exist, translated by Richard Howard; Seaver Bks., 1986)
12. Syllogismes de l'amertume, p. 151. (my trans.)
13. Ibid., p. 156.
14. Ibid., p. 158.
15. Histoire et utopie (Paris: Gallimard, 1960), p. 59. (my trans.) ( History and Utopia, trans. by Richard Howard, Seaver Bks., 1987).
16. Syllogismes de l'amertume, p. 154. (my trans.)
17. Ibid., p. 86.
18. De l'inconvénient d'etre né, p. 154. (my trans.)
19. Ibid. p. 155.
20. Syllogismes de l'amertume, p. 109.
21. Histoire et utopie (Paris: Gallimard, 1960), p. 14. (my trans.)

Cioran - Amazon US

Cioran - Amazon UK